Tekst Catrien Bijleveld
Vanwege het vijftigjarig bestaan van de WRR ontmoeten Sjeng Kremers, de eerste voorzitter van de raad, en Corien Prins, de huidige voorzitter, elkaar online om ervaringen uit te wisselen. Raadslid Catrien Bijleveld is nieuwsgierig naar verschillen en overeenkomsten in de werkwijze toen en nu.
Mijnheer Kremers, u was de eerste voorzitter van de WRR, van 1971-1977. Wat was de aanleiding om de WRR in te stellen?
Kremers: “In 1970 adviseerde de commissie-De Wolff dat er een Raad voor de Planning moest komen. De commissie-Van Veen nuanceerde dit advies in 1971: er moest een Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid komen, voor langetermijnvraagstukken die sectoroverstijgend waren en het hele regeringsbeleid bestreken. Toen heeft men mij gevraagd die raad voor te bereiden en de eerste voorzitter te zijn. Ik ben benoemd door het kabinet-Biesheuvel en viel administratief dus onder zijn ministerie van Algemene Zaken. Biesheuvel had echter niet zoveel belangstelling voor ons. Ik heb zelf het wetsvoorstel voor de instelling van de WRR geschreven en verdedigd in de ministerraad.”
"Politieke affiniteit speelde toen geen enkele rol."
Hoe heeft u destijds de raad gevormd, waar begin je dan?
Kremers: “In het wetsvoorstel stond dat de raad uit minimaal vijf en maximaal elf personen moest bestaan. Ik ben toen gestart met vijf leden, om een jaar lang te kijken hoe dat zou gaan. Dat waren Beek, Böttcher, Cramer, Schut en In ’t Veld: één vrouw op vier mannen. Dat is nu wel anders, en terecht. Bij de samenstelling van de raad heb ik vooral gezocht naar mensen die in hun vak een goede reputatie hadden en een brede maatschappelijke interesse. Daarnaast participeerden ook de adviserende leden, de directeuren van de sectorplanbureaus, in de raadsvergaderingen. Politieke affiniteit speelde toen geen enkele rol. Toen ik later, dat was onder het kabinet-Den Uyl, voorstelde om de raad uit te breiden met onder meer Rathenau, vroeg de minister-president van welke partij hij was. Ik had werkelijk geen idee.”
Prins: “Mooi om vast te stellen dat de criteria voor de samenstelling van een raad in feite nog steeds dezelfde zijn. Wat inderdaad echt anders is, is de verhouding man:vrouw; die is nu half om half. Wat ook anders is, is de positie van de adviserende leden. Die spelen nog steeds een rol, maar meer op afstand. Ze schuiven niet meer aan bij onze vergaderingen.”
In de raad zaten toen en nu wetenschappers uit heel verschillende gebieden, naar ik las soms behoorlijk eigenwijs. Hoe doe je dat, zo’n club eigenwijze wetenschappers aansturen?
Kremers (lachend): “Je zou kunnen zeggen dat dat mijn vak was, want ik ben van huis uit hoogleraar psychologie. Maar ik kan me niet herinneren dat we onderling conflicten hadden. En in de vergaderingen vroeg ik ook niet om het oordeel van ‘de jurist’ of ‘de econometrist’. Nee, je groeide gezamenlijk naar een gedeeld standpunt toe.”
"Een echte synthese vormen van veel invalshoeken en disciplines."
Prins: “Acht eigenwijze mensen inhoudelijk door één deur zien te krijgen. Zo leg ik de buitenwereld uit wat ik onder meer doe. En zorgen voor een solide vertaling van wetenschap naar beleid, op zo’n manier dat ‘de overkant’ er iets aan heeft. Het mooie aan onze rapporten is dat ze een echte synthese vormen van veel invalshoeken en disciplines, doordat we er zo vaak over doorpraten in de projectgroepen en de raadsvergaderingen. Pieter Winsemius zei ooit tegen mij: Als wetenschapper kom je tot tien aanbevelingen; daarvan plonzen er vijf in de Hofvijver, en landen er vijf op het Binnenhof. De kunst van ons werk, het vertalen van wetenschap naar beleid, is om die vijf eruit te pikken die zullen landen. Dat proces met zijn allen doorexerceren, daar gaat het mede om in zo’n multidisciplinair team”.
Hoe zorgde u in die tijd dat een WRR-rapport landde?
Kremers: “Belangrijk is dat wettelijk is vastgelegd dat de raad een rapport aanbiedt aan het kabinet en dat het kabinet er schriftelijk en publiek op reageert. Tijdens het grootste deel van mijn voorzitterschap was Den Uyl minister-president. Hij had een geweldige en authentieke belangstelling voor de raad. Vanaf de eerste dag heb ik geprobeerd een vertrouwensband met hem te creëren. Ik sprak hem dan ook zeer regelmatig, dat waren één-op-éénoverleggen. Hij kreeg alle concepten te lezen en periodiek spraken we over waar de raad mee bezig was. Ik wist dus dat de rapporten zouden landen, omdat hij ze kende. Soms probeerde Den Uyl een boodschap te beïnvloeden, maar dat is hem lastig gevallen.” Lachend: “Ik heb veel plezier gehad in de contacten met Den Uyl.”
Prins: “Nu is het overleg met de premier minder frequent, in ieder geval twee keer per jaar, en met de voltallige raad. Toevallig hadden we recent zo’n overleg. Ook Rutte heeft een authentieke belangstelling voor de WRR. Als historicus kan hij lange lijnen trekken naar de toekomst toe om over een onderwerp te discussiëren, los van de eigen politieke agenda. Soms heb ik ook één-op-ééncontact met hem, onder andere om te brainstormen over de onderwerpen die we willen agenderen.”
Hoe identificeer je als WRR welke onderwerpen de komende jaren gaan spelen?
Prins: “In onze opdracht ligt onder meer besloten om naar de lange lijnen in maatschappelijke ontwikkelingen te kijken. Dat kleurt mede de keuze voor de onderwerpen. We zijn onafhankelijk, maar natuurlijk wel aangehaakt. Input halen we daarom op door veel partijen te raadplegen. Naast de eigen staf, ook bewindspersonen en fractievoorzitters, en we gaan het land in. Uit al die gesprekken vormt zich een agenda. Wat daarbij belangrijk is, is dat we er voor de volle breedte van het regeringsbeleid zijn. Mooi om terugkijkend te zien dat er in de loop van de vijftig jaar enkele thema’s zijn die steeds terugkeren. Dominante thema’s omdat ze de toekomst van het type samenleving en beleid betreffen. Ik denk bijvoorbeeld aan maatschappelijke scheidslijnen. Maar ook aan gezondheidszorg, de rechtsstaat, onze relatie met het buitenland en digitalisering.”
Kremers: “Ik heb ook de indruk dat sommige thema’s er altijd zullen blijven. In de eerste raadsperiode brachten we rapporten uit over Europa, energiebeleid, milieubeleid en werkloosheid. Tot op zekere hoogte zijn dat ook nu nog belangrijke vraagstukken. Over die onderwerpen discussieerden we in de raad en met de adviserende leden. Zo groeide je langzamerhand naar bepaalde thema’s toe.”
"Nederland is een land dat planmatig denkt.”
Nederland lijkt uniek in het hebben van een WRR. Hoe kan het dat Nederland zo’n organisatie heeft en andere landen niet?
Kremers: “Toen wij in 1971 begonnen, was er geen land waar we een voorbeeld aan konden nemen. De commissies-De Wolff en -Van Veen hadden de raad voorbereid en die is toen uit zichzelf gaan groeien. Maar Nederland is een land dat planmatig denkt. We hadden altijd al de sectorplanbureaus. Ook voor 1971 was een planmatige benadering van het overheidsbeleid normaal.”
Prins: “Ik kan niet voor de andere landen spreken. Maar wat ik wel zie, is dat de departementen in Nederland erg verkokerd zijn. Ze stemmen weinig met elkaar af en het kortetermijnperspectief overheerst. De overige adviesraden werken op hun eigen sectorthema’s. Dat maakt dat er behoefte is aan een instituut dat de zaken bij elkaar brengt, een probleem van diverse beleidskanten op een integrale manier onderzoekt en de langere lijnen naar de toekomst trekt”.
"Een analyse van de WRR kan hen de ogen doen openen."
De WRR bestaat nu vijftig jaar. Blijft de raad ook de komende vijftig jaar nodig?
Kremers: “Dat is een lastige vraag. Ik denk het wel. Iets wat al vijftig jaar bestaat en zich bewezen heeft, wordt niet plotseling overbodig. Tenzij het stelsel wijzigt.”
Prins: “Daar kan ik het natuurlijk niet mee oneens zijn. Toch zullen we het zelf moeten doen, door de juiste thema’s te agenderen en zo in te vullen dat beleidsmakers er iets mee kunnen. Politici, ambtenaren maar ook anderen moeten een gevoel van herkenning hebben bij hetgeen we agenderen en zich geïnspireerd voelen bij wat we te zeggen hebben. Een analyse van de WRR kan hen de ogen doen openen. Het kan daarom niet zo zijn dat we gedurende langere tijd de plank misslaan. Als voorzitter van een kleine organisatie van deskundige maar evenzeer eigenwijze mensen voel ik me daar verantwoordelijk voor. Overigens moeten we het juist ook van die eigenwijsheid hebben. ”
Kremers: “Daar ben ik het voor honderd procent mee eens. Ik zou zeggen: hou die organisatie ook klein, met een beperkte groep creatieve mensen die voldoende antennes naar buiten hebben. Het is fantastisch dat de raad er na vijftig jaar nog is én een goede reputatie heeft.”